Kennis /
De Creatieve Industrie is (nog) geen sector
— De huidige definities van de Creatieve Industrie omvatten een enorme diversiteit aan bedrijven, individuen en organisaties met zeer uiteenlopende doelen, doelgroepen en activiteiten. Welke bedrijfs- en businesmodellen worden gehanteerd? Welke groei- en schaalmodellen zijn mogelijk? En kunnen juridische maatregelen innovatie belemmeren, of juist bevorderen?
Hier een weerslag van de bevindingen en inzichten voortgekomen uit de rondetafels Creatieve Industrie in het kader van het gelijknamige Sleutelgebied van het Innovatie Platform, georganiseerd door Virtueel Platform en Syntens in juni 2005.
De integrale verslagen zijn als PDF te downloaden.
Nieuwe Businessmodellen
Juridische Agenda
Groei- en Schaalmodellen
Het dubbele gebruik van de term Creatieve Industrie leidt tot verwarring. Tijdens ieder rondetafelgesprek werd dan ook dit probleem rond de definitie ter sprake gebracht. Er is onderscheid gemaakt naar: - De Creatieve Industrie als optelsom van de sectoren Kunst & Cultuur, Media & Entertainment, Multimedia en Creatieve Zakelijke Diensten. - Creativiteit als enabler en catalysator van innovatie- en productontwikkelingsprocessen in alle sectoren. Hieronder vallen interne en externe creativiteit, die lang niet in alle gevallen door de Creatieve Industrie tot stand wordt gebracht. (denk bijvoorbeeld aan de creatieve opbrengsten van cross-sectoraal en multidisciplinair werken)
//Bedrijfsmodellen// Binnen de Creatieve Industrie opereren meer of minder succesvolle ondernemingen die primair op economisch resultaat gericht zijn én creatieve partijen, individueel of in ondernemingsverband, die in eerste instantie niet gericht zijn op geld verdienen of vanuit economisch oogpunt succesvolle organisaties bouwen.
1.economisch gedreven kleine tot middelgrote ondernemingen: Deze bedrijven denken een deels andere bedrijfsmatige aanpak en managementstijl te hanteren dan de traditionele industrie. De gekozen rechtsvormen lopen uiteen van de eenmanszaak, via de VOF naar de BV en holdingstructuren. Men hanteert bijvoorkeur geen al te strakke hiërarchie, of zorgt ervoor dat deze niet als zodanig ervaren wordt. De omgangsvormen zijn informeel en er is sprake van een ‘merit-society’, waar medewerkers status verwerven op basis van de creatieve kwaliteit van hun inspanningen en minder worden afgerekend op uren en gemaakte kilometers. Voor experimenten en vrij werk wordt ruimte gelaten en in sommige gevallen wordt dit expliciet aangemoedigd en gefaciliteerd. groeimodellen Een aantal ondernemingen heeft aansprekende creatieven in de top die worden bijgestaan door meer zakelijke partners. Er zijn groeimodellen ontstaan waarbij de belangrijke creatieven partner in de onderneming worden gemaakt om hen zo blijvend aan de onderneming te verbinden.
samenwerking Veel van de bedrijven hebben vaste samenwerkingsverbanden met andere creatieve bedrijven. Er zijn duidelijke opdrachtgever- leverancier relaties, maar ook situaties waarin men gezamenlijk optrekt bij het verwerven en uitvoeren van opdrachten. Samenwerkingsverbanden en samenwerkingsvormen ontstaan meestal organisch en niet vanuit een strategisch oogmerk. Het goed regelen van deze verbanden wordt als moeizaam ervaren. Vaak ontbreekt de tijd en de kennis om zaken goed te regelen. De lacunes worden met name gevoeld in de juridische borging van de samenwerking, het onvoldoende bekend zijn van de wederzijdse verwachtingen, het vasteggen van de (intellectuele) eigendomsrechten en het omgaan met eventuele verschillen in cultuur. Ook heeft men vaak slecht zicht op eventueel te behalen financiële en fiscale voordelen door bepaalde vormen van samenwerking.
2.De individuen en ondernemingen die minder gericht zijn op de economische resultaten Deze creatieven opereren voornamelijk in eenmanszaken, stichtingen en VOF’s. Binnen de organisaties is het belangrijk dat iedereen meedenkt en meetelt. In veel van de ondernemingen voelen medewerkers zich betrokken als betrof het hun eigen bedrijf. Er wordt relatief weinig ‘management’ ingezet. Ook hier zijn de omgangsvormen informeel en is sprake van een ‘merit-society’. samenwerking Er zijn véél samenwerkingsverbanden, ook op projectbasis, en er wordt weinig in structuren vastgelegd. Het onvoldoende vastleggen en documenteren van zaken zorgt soms voor problemen.
//Businessmodellen// Bij de meer op economische resultaat gerichte ondernemingen gebeuren investeringen in research & development meestal op kosten van de klant en staan ten dienste van lopende projecten. De financiering van overige research & development inspanningen zit deels in het ‘vrije werk’ waar ruimte voor wordt gelaten. Er is bijna geen sprake van een strategische aanpak van research & development of innovatie.
Binnen deze groep bedrijven worden subsidies veelal gezien als iets wat niet bij de wijze van opereren past. De bedrijven zijn slecht bekend met de bestaande regelingen. Daarnaast worden de omslachtige aanvraag- en afhandelingtrajecten genoemd als reden om geen gebruik te maken van de mogelijkheden van subsidies, óók als men nog nooit gebruik heeft gemaakt van de regelingen.
Bij beide typen ondernemingen worden 2 belangrijke businessmodellen gevonden. Een daarvan is het uur-factuur model. Ondernemingen nemen daarbij projecten aan en voeren deze op uur- en kostenbasis uit, of krijgen een op uren en kosten gebaseerde fixed fee betaald. Daarnaast neemt natuurlijk het exploiteren van de intellectuele eigendomsrechten op het gecreëerde een belangrijke plaats in.
Méér aandacht voor hergebruik of verder exploiteren van eenmaal ontwikkelde zaken achten bijna alle bedrijven van belang. Bij de meer op creativiteit gerichte partijen vanuit het oogpunt van verdere verspreiding van gedachtegoed en creativiteit. Bij de anderen met name vanuit de wens tot efficiënter werken en meer winst realiseren. Zij worden zich steeds meer bewust dat een goede balans tussen exploratie en exploitatie gevonden moet worden.
De minder op economisch resultaat gerichte partijen opereren veelal zonder ‘businessplan’. Er wordt gewerkt van project naar project. Projecten zijn vaak in opdracht van educatieve, culturele of kunsteninstellingen, daarnaast worden subsidies aangevraagd om projecten te realiseren en wordt veel ‘om niet’ gewerkt. Veel van de opdrachten zijn experimenteel en vernieuwend. Overigens wordt ook in deze groep het aanvraag- en afhandelingstraject van subsidies als bijzonder lastig en belemmerend ervaren. In de multimedia hebben lab’s als de Waag en V2 een voorbeeldfunctie en zijn de stimulerende spin in een netwerk van kleinere partijen.
De wens tot commerciëler en bedrijfsmatiger werken leeft bij bepaalde partijen sterk, terwijl andere partijen rabiaat zijn tegen het toelaten van de tucht van de markt en rationaliseren van onderneming en processen.
//Wat kan de overheid, in de vorm van stimuleringsbeleid betekenen voor de Creatieve Industrie? // In ieder geval moet geen energie worden gestopt in systematiseren, labelen of anderszins in hokjes duwen. Verscheidenheid is de kern waar het om draait. Winst valt te behalen door integratie en samenwerking te stimuleren en te sturen op allianties.
De vraag die leeft bij alle deelnemers is: Wat wíl de overheid dan eigenlijk met de Creatieve Industrie? Wil zij die vooral in omvang doen toenemen, meer economische waarde laten toevoegen, of bijvoorbeeld meer en betere innovatieve producten laten ontwikkelen?
Lang niet alle deelnemers zijn er van overtuigd dat de sector specifieke stimulerende maatregelen nodig heeft. Met name de meer op economisch resultaat gerichte partijen beklagen zich vooral over de gebruikelijke MKB-pijnen: regelgeving, te zware lasten, administratieve lastendruk, de moeite om grote opdrachtgevers te vinden, en de onmogelijkheid om de overheid als opdrachtgever te verwerven et cetera. Wél wordt opgemerkt dat in het gesubsidieerde circuit zaken worden ontwikkeld waar de op economisch gewin gerichte ondernemers zich niet aan zou wagen, maar die hen wel inspireren en op ideeën brengen.
Voor de meer op experimenten en creativiteit gerichte partijen is duidelijk dat de overheid nodig is om bepaalde projecten van de grond te krijgen. Of dat nu vanuit opdrachtgeverschap of vanuit subsidiering is. Partijen zijn het erover eens dat het belangrijk is om datgene te subsidiëren wat de markt niet aankan.
Wat betreft subsidies is het woud aan regelingen die van toepassing zijn een hindernis voor de kleine spelers; de overheid zou meer pro-actief kunnen laten weten wat er mogelijk is en hoe de procedures zijn.
Men vraagt zich af of de overheid aandacht kan besteden aan de steeds verder gaande outsourcing. Als ook innovatief werk aan de lage-lonen-landen wordt uitbesteed; moeten we niet eens naar belastingen en lonen kijken?
//Juridische agenda// De meeste aanwezigen zijn het erover eens dat het huidige rechtensysteem op de schop zou moeten. Een centraal orgaan dat rechten en heffingen regelt is gewenst; het liefst als staatsinstelling. Als oorzaak voor de huidige ‘jungle’ wordt onder andere de technologische vooruitgang genoemd, omdat er met elk nieuw medium weer een rechtenorganisatie bijkomt. Geen van deze instelling zal zichzelf opheffen — allen vechten voor hun eigen bestaan. Deze ondoorzichtige situatie is vervolgens voor kleine makers en diverse instanties op het gebied van cultureel erfgoed (musea, archiefinstellingen) een grote belemmering.
Het vrijgeven van bepaalde rechten op intellectueel eigendom en alternatieve licentieovereenkomsten gaat goed binnen de ‘creative commons’ richtlijnen. Een gebied waar dat echter totaal onmogelijk is is dat van de auteursrechten van muzikanten. De agenda van Buma Stemra is een heel andere dan die van instellingen zoals De Waag die geïnteresseerd zijn in alternatieve modellen die innovatie bevorderen. Het lidmaatschap van de Buma Stemra staat niet open voor makers die (ook) onder de Creative Commons licentie publiceren.
Privacy issues worden voorzien daar waar bijvoorbeeld applicaties worden gebruikt die interactie tussen gebruikers of interactie tussen gebruikers en makers mogelijk maken. Het staat eenieder vrij om persoonlijke zaken (online) bekend te maken, maar de vraag is of het de maker van bijvoorbeeld een applicatie ook vrij staat om op deze informatie voort te bouwen.
Online bedrijvigheid trekt zich niet zoveel aan van landsgrenzen, zodat internationale afstemming van juridische kwesties steeds belangrijker wordt. Nationale wetgeving voelt steeds meer irrelevant.
De overheid moet zich niet laten verleiden technologie te verbieden, maar moet een legaal gebruik van innovatieve nieuwe mogelijkheden stimuleren. Hier is wel een tegenstelling in de belangen van grote en kleine partijen. Voor de kleinere partijen zijn zulke nieuwe technologieën een mogelijkheid om groter publiek te bereiken — voor de groten zijn het soms systemen die hun dominantie en business model aantasten. Het probleem is dat de overheid aan tafel schuift met de echt grote partijen als over deze technologieën wordt gesproken en de keerzijde van het verhaal niet of nauwelijks hoort
//Aanbevelingen voor onderzoek, ondernemen en beleid: // Creatieve industrie en creativiteit: twee verschillende dingen De aandacht moet verdeeld worden tussen de Creatieve Industrie en creativiteit als enabler. Om extra kansen te creëren en meer creativiteit en betekeniswaarde toe te voegen aan producten en diensten moet creativiteit in alle sectoren gestimuleerd worden. Van ideeënbus op de gang of het aannemen van nieuwe mensen die níet meteen bij het profiel van de onderneming passen tot het bij elkaar brengen van bedrijven uit verschillende sectoren en het koppelen van ondernemers en ondernemingen uit de Creatieve Industrie aan ‘gewone’ ondernemingen.
De Creatieve Industrie als optelsom van deelsectoren waarbij kunst, media (connectiviteit), oude en nieuwe technologieën (ict) en het geheel van de ervaringseconomie een rol spelen behoeft aanmoediging, maar moet zeker geen keurslijf worden voor 1 homogene industrie. De roep om één aanspreekpunt in de sector verhoudt zich niet tot de noodzaak van differentiatie en diversiteit.
Balans tussen exploratie en exploitatie De balans tussen exploratie (nieuwe werelden verkennen) en exploitatie (economisch resultaat behalen met hetgeen gecreëerd is) staat centraal als je uitspraken wil doen over de creatieve industrie. Het zal niemand verbazen dat ondernemingen afhankelijk van de zijde waar zij naartoe doorslaan meer of minder economisch resultaat halen, óf meer of minder experimentele creatieve projecten realiseren. Van belang is om te erkennen dat aan beide zijden van de balans van een bloeiende Creatieve Industrie sprake kan zijn. Van belang is alle ondernemers in de Creatieve Industrie bewust te maken van deze balans en hoe ermee gespeeld kan worden.
Samenwerking De balans tussen eigen creatie en samenwerken wordt niet altijd even makkelijk gevonden. Alle partijen erkennen dat samenwerken essentieel is, maar ook moeilijk. Het faciliteren van samenwerken, zowel op het gebied van het vinden van de juiste partners, als bij het invulling geven aan de concrete samenwerking zou veel rendement op kunnen leveren. Internationalisering Internationalisering vergroot de markt en zorgt ervoor dat het imago van de Nederlandse Creatieve Industrie verbetert. Het is wellicht een onderzoek waard om te achterhalen hoe enkele architecten en designers er in slagen om de buitenlandse markten te veroveren. Ook zouden bestaande (online) platformen als www.irc-nederland.nl open moeten worden gesteld voor de Creatieve Industrie. Er bestaat een database om technology offers uit te wisselen maar er is geen ruimte om de produkten van de creatieve industrie op een soorgelijke manier in de etalage te zetten. Bij alle IRC partner organisaties in het buitenland zou dezelfde aanvulling gevraagd en gerealiseerd moeten worden.
Europese subsidies en projecten Voer het binnenhalen van meer EU subsidies en projecten is ondersteuning door de overheid nodig. Het is niet altijd even helder aar en hoe succesvol een aanvraag ingediend kan worden. Ook zal meer ruimte moeten komen voor het faciliteren van groepsaanvragen van grote en kleine bedrijven samen. Ook kan gedacht worden aan bv. het interesseren van een bank in het deels voorfinancieren van een projectaanvraag, met eventueel een garantstelling van de overheid.
Subsidies De Regeling Digitale Pioniers werd als enige van alle subsidies toegejuicht. Deze regeling ondersteunde nieuwe initiatieven in het publiek domein met snel en eenvoudig aan te vragen (2-6 weken) kleine subsidies (5- tot 25.000 euro). Een zelfde soort regeling zou specifiek geschikt gemaakt kunnen worden voor de Creatieve Industrie.
Niet alle creatieven kunnen goede ondernemers worden. Het mantra van de creatieveling die een goed idee heeft en dat dus moet kunnen exploiteren moet losgelaten worden. Hier zou het faciliteren van plekken waar de niet commerciële Creatieve Industrie in contact kan komen met ‘zakenmensen’ geschikt zijn. Ondersteun daar waar gewenst creatieven in hun ondernemerschap.
//Wat verder nog ter Tafel kwam, rijp en groen door elkaar//
Wees niet bang voor de hype Creativiteit — in de zin van risco’s durven te nemen die misschien niet verantwoord zij binnen het bedrijfsklimaat — heeft alle sectoren aangejaagd en moet nu ook beleidsmatig gestimuleerd worden. Wat wil je beschermen? Wat kan je beschermen in het licht van de globale economie? Beter is te vragen: “Waar liggen mijn kansen voor een zo inclusief mogelijk Nederland in de 21ste eeuw: investeren in leren (niet onderwijs), opkomende technologieën en nieuwe businessmodellen.??? In het plan voor het Media Gilde, een plek in Amsterdam waar opkomend talent gestimuleerd wordt (hoogwaardige it infrastructuur), werken de zelfstandige ondernemers 10 maanden voor zichzelf en 2 maanden voor het Gilde dat daarmee de opzet financiert.
Creatieve Industrie, knelpunten en stimulering Het zogenaamde blauwe boorden, en witte boorden werk is grotendeels uit het westen verdwenen. De vraag is nu welk soort beroepen onze maatschappij en cultuur zal gaan voeden.
Veel producten die tegenwoordig in onze maatschappij worden gemaakt hebben een narratieve structuur en een niet tastbare vorm.
De meeste aanwezigen zijn het er wel mee eens dat de toegevoegde waarde van de Creatieve Industrie op conceptueel vlak ligt.
Het lastige van stimulering van zoiets als de creatieve industrie is dat je altijd leeft met een afgeleide vraag. Je kan niet voorspellen wat binnenkort groot zal zijn of aan zal slaan. Dus loop je er altijd achteraan, en kost het dus ook tijd voordat een nieuwe tak van bedrijvigheid als zodanig is herkend.
Deze zachte kant van de innovatie is moeilijk te stimuleren, omdat je nooit weet uit welke hoeken mensen komen die uiteindelijk een samenwerking aangaan.
Knelpunten zitten er dus in samenwerking, faciliteiten, de structuur en verlening van subsidies en het belastingklimaat. Ook de softwarepatenten vormen een grote belemmering voor het ontwikkelen van innovatieve software door kleine startende bedrijven.
Zakelijk inzicht en kennis, zonder de drang naar direct economisch gewin Het stimuleren van de stap om ondernemer te worden zou een goed idee zijn, zoals in Engeland wordt gedaan met het Nesta model (www.nesta.org.uk/). Een soort ondernemersopleiding voor creatieven of het organiseren van een masterclass voor jong talent, zodat je creatieven in contact brengt met het bedrijfsleven. Sun Microsystems doet bijvoorbeeld aan structurele artists in residence programma’s.
Maar het is erg lastig om enkel geld te verdienen met ideëen.
Endemol heeft haar product allereerst volledig zelf gerealiseerd. Toen het zichzelf in Nederland had bewezen werd het een interessant exportproduct.
Iedereen herkent dat creatief bezig zijn vaak gepaard gaat met een gebrek aan zakelijk inzicht en kennis. Het verdienen van geld moet geen direct motief zijn, want dat belemmert de creatieve inslag. Het Amsterdamse bureau Media Republic heeft bijvoorbeeld een afdeling met creatieven vrijheid gegeven om aan het werk te gaan met dingen die zij interesseren. Hier is lang verlies op geleden, maar de afdeling maakt nu flinke winst. Indirect werkt het dus wel.
Het is dus zaak om bij stimulering van de sector vooral te kijken naar de begeleiding van creatieven.
Kunstenaars worden tegenwoordig gezien als subsidietrekkers, terwijl deze de inspirerende kracht zouden moeten zijn. Het is moeilijk om te scoren met indirect gewin, gewin dat zich niet direct laat vertalen in getallen. Dat is de positie van kunstenaars en kunst. Je kunt niet altijd evalueren. Kunst moet je niet op economische gronden evalueren. Hoewel er wel rendabele producten uit voort kunnen komen: bij Waag Society heeft een idee van een kunstenaar zich uiteindelijk vertaald in een commerciële opdracht om een product te leveren: de veelgenoemde ‘verhalentafel’.
Nation Branding Nederland is altijd een handelsland geweest; dus hoe gaan we nu onze creatieve industrie als handelswaar verhandelen? In eerste instantie gaat het het om het opbouwen van een image. Nederland moet gepositioneerd worden als creatief en ontwerp land bij uitstek. BestPractice verhalen en top cases spelen een cruciale rol in het marketen.
Nederland moet zich focussen op voordelen die al aanwezig zijn: 1. de hoge penetratie van breedband aansluitingen. De Amerikaanse filmindustrie had plannen om Nederland als pilot te gebruiken voor een nieuwe (digitale) vorm van filmdistributie. Als zulke zaken realiteit worden, geeft dat een voorsprong op diverse gebieden en heeft dat een weerslag op de werkgelegenheid.
2. Nieuwe allianties om risicokapitaal dat al aanwezig is beter te verdelen.
3. Het inbedden van creatieven in een groter bedrijf dat minder risico neemt en een minder creatieve bedrijfscultuur heeft. Daarmee leren creatieven een bepaalde bedrijfsmatige aanpak en lift een groot bedrijf mee op de creativiteit van inventieve ontwikkelaars. Een regeling die hiervoor diende was de 1% regeling, waarbij 1% van de aankoopsom moest worden besteed aan kunst. Die regeling is geflopt: je zag bij het AMC dat er nog 3,5 miljoen klaar lag en daar werden dan snel schilderijen mee aangekocht.
Pieter Burghart (LogicaCMG) ziiet echter wellicht in een 1% regeling voor de IT sector. Van de valkuilen van de oorspronkelijke regeling kan geleerd worden.
4. Wetenschap en het bedrijfsleven zijn vanwege hun heterogeniteit al moeilijk samen te brengen. En als het wel werkt, zijn het de grote onderzoeksinstellingen met de echt hele grote bedrijven, een soort ouwejongens krentenbrood—netwerk.
Een manier om aan deze mix een vorm te geven is de grote bedrijven de kleintjes te laten ‘adopteren’. Maar daar zijn nog geen structuren voor en bij beide partijen bestaat argwaan. Aan de ene kant tekenen creatieven en kleine bedrijven liever geen stapel formulieren met geheimhoudingsclausules voordat ze aan de slag gaan, anderzijds zijn grote bedrijven bang dat zij faciliteren maar dat uiteindelijk de kleinen er met de ideëen vandoor gaan. Structuur om zulke samenwerkingen aan te gaan is dus nodig.