Kennis /

Ownership in de Hybride Stad

achtergrond

In the air (foto: screenshot)

— In deze studie wordt het thema ownership (eigenaarschap) als ontwerpbenadering voor de hedendaagse stad verkend. Digitale mediatechnologieën beïnvloeden in toenemende mate het alledaagse stedelijk leven.

Voorwoord

In deze studie wordt het thema ownership (eigenaarschap) als ontwerpbenadering voor de hedendaagse stad verkend. Digitale mediatechnologieën beïnvloeden in toenemende mate het alledaagse stedelijk leven. Hoe kunnen we deze technologieën inzetten om onze steden leefbaar en levendig te maken en te houden? Hoe ontwerpen we steden waar burgers zich thuisvoelen, waar ze het gevoel hebben dat de stad ook van hen is, en waar zij in staat zijn om gedeelde kwesties en belangen aan te pakken? Op welke manieren kan de e-cultuursector bijdragen aan het versterken van eigenaarschap in de stedelijke samenleving?

Digitale mediatechnologieën zijn niet meer weg te denken uit ons alledaagse leven in de stad

Virtueel Platform, sectorinstituut voor E-cultuur, gaf opdracht aan mobiele media en urban design experts Michiel de Lange en Martijn de Waal van The Mobile City om een onderzoek op zich te nemen op dit gebied. Doel vanuit Virtueel Platform is om een theoretische kader te scheppen waarbinnen een diversiteit aan projecten en ontwikkelingen in Nederlandse steden kunnen worden geplaatst. De nadruk ligt op projecten die door kunstenaars of onderzoekers op het terrein van digitale cultuur worden uitgevoerd.

Op 27 mei 2011 organiseerde Virtueel Platform de expertmeeting Stad_Spel_Data_ rondom het centrale vraagstuk hoe nieuwe media en de sterke opkomst van databeschikbaarheid in de stad kunnen worden ingezet om de betrokkenheid van stedelingen bij hun directe leefomgeving te stimuleren, waarbij het onderzoek van The Mobile City ook werd gepresenteerd. Virtueel Platform zal in de komende tijd de thema ownership blijven ontwikkelen. Het onderzoek wordt hier gepubliceerd samen met een selectie van projecten in binnen- en buitenland die als voorbeeld dienen.

Dit onderzoek is ook beschikbaar in PDF en boekformaat.

1. Stad, Media en Ownership

1.1 Vraagstelling en doel: Kansen voor de e-cultuursector
Digitale mediatechnologieën zijn niet meer weg te denken uit ons alledaagse leven in de stad. Via informatienetwerken staan steden in verbinding met een groot aantal andere plekken op aarde. Ook op lokaal niveau spelen ICTs (informatie- en communicatietechnologieën) een grote rol in de ervaring van stedelijk leven. Denk maar aan mobiele communicatie, draadloos internet, GPS navigatie, RFID toegangspasjes, cameratoezicht, mediaschermen in de openbare ruimte, enzovoorts. Lange tijd werd de digitale mediasfeer beschouwd als ‘virtueel’ domein dat grotendeels apart stond van de fysieke realiteit. Tegenwoordig zijn beide werelden sterk met elkaar vervlochten. De hedendaagse stad is een ‘hybride stad’ geworden van fysieke én digitale infrastructuren, diensten en processen op allerlei schaalniveaus.

3964
Transitiekaart.nl geeft een overzicht van leegstand veroorzaakt door stedelijke transformaties om zo inzicht te geven in mogelijke locaties die benut kunnen worden voor allerlei tijdelijke (culturele) bestemmingen. De transitiekaart geeft ook inzicht in eigendom van en partijen die betrokken zijn bij de locaties zodat nieuwe plannen ook gemakkelijker uitgevoerd kunnen worden.

Een actuele ontwikkeling is die van de ‘smart city’. Hierbij werken steden en technologiebedrijven samen om stedelijke processen efficiënter te organiseren. Sensor- en netwerktechnologieën helpen om energie- en watervoorziening, transport en logistiek, en lucht- en milieukwaliteit te meten en optimaliseren. De hoop is dat hiermee de kwaliteit van leven vooruit gaat. (In Amsterdam bijvoorbeeld loopt sinds 2009 het project Amsterdam Smart City. Zie http://www.amsterdamsmartcity.nl. Naast lokale overheden zijn grote technologiebedrijven als IBM, Cisco, HP, Philips en Fraunhofer drijvende krachten achter de smart city agenda. Zie ook Schaffers, H., Komninos, N., Pallot, M., Trousse, B., Nilsson, M., & Oliveira, A. (2011). Smart Cities and the Future Internet. In J. D. e. al (Ed.), Future Internet Assembly: Lecture Notes in Computer Science (pp. 431-446). Berlin, Heidelberg: Springer. http://www.springerlink.com/content/h6v7x10n5w7hkj23/fulltext.pdf).

Maar de verregaande digitalisering van het stedelijk leven zorgt ook voor potentieel nieuwe problemen. Zo stellen critici dat elektronische klantenkaarten, op individuen toegesneden marketing (‘narrowcasting’) en locatiegebonden mobiele diensten de stad een plek maken voor geoptimaliseerde consumptie. Ook dreigt de stad een strak gecontroleerde quasi-militaire zone te worden, met alomtegenwoordig cameratoezicht met softwarematige gezichts- of loopherkenning, chipkaarten die inloggegevens opslaan in databases en telecombedrijven die de fysieke bewegingen van mensen in kaart brengen. (Zie Crang, M., & Graham, S. (2007). Sentient Cities: Ambient intelligence and the politics of urban space. Information, Communication & Society, 10(6), 789-817; De Waal, M. (2011). The Urban Culture of Sentient Cities: From an Internet of Things to a Public Sphere of Things. In M. Shepard (Ed.), Sentient City: Ubiquitous Computing, Architecture, and the Future of Urban Space Boston, Mass.: MIT Press.)

Anderen signaleren de opkomst van een ‘capsulaire samenleving’ waarin mensen zich terugtrekken in hun eigen veilige media-cocon. (Zie De Cauter, L. (2004). The capsular civilization: on the city in the age of fear. Rotterdam: NAi Publishers.Volgens deze scenario’s zouden stadsbewoners zich niet langer verhouden tot vreemden om hen heen, zou er geen ruimte meer zijn voor spontane ontmoetingen en publiek leven, en zou er geen actieve betrokkenheid meer zijn bij de leefomgeving. (Het is de vraag of het zo’n vaart loopt. Volgens een ruwe berekening van Hurenkamp en Tonkens uit 2006 zouden er in Nederland tussen de 200.000 en 300.000 kleine informele burgerinitiatieven bestaan. Zie Hurenkamp, M., & Tonkens, E. (2011). De onbeholpen samenleving: Burgerschap aan het begin van de 21e eeuw. Amsterdam: Amsterdam University Press (p. 43). http://www.nicis.nl/dsresource?objectid=213811.)

Hiertegenover staan pogingen om het stedelijk leven opnieuw toe te eigenen middels artistieke media-interventies gericht op visualisatie, story-telling en speelse situaties. Niet zelden echter vertrekken deze benaderingen vanuit een ‘anti-’ houding (hoe kunnen we negatieve tendensen tegengaan?), gestoeld op ideeën over een verloren geïdealiseerd stedelijk leven. Ook is het de vraag hoe duurzaam die veelal tijdelijke interventies zijn.

Hoe houden we onze steden die door al deze ontwikkelingen steeds complexer zijn geworden leefbaar en levendig? Die vraag staat centraal in deze verkenning. We zullen laten zien dat de toenemende invloed van digitale mediatechnologieën in het stedelijk leven een aantal belangrijke kansen biedt voor de e-cultuursector, een vakgebied dat zich voorheen minder sterk met stedelijke vraagstukken bezighield.

Hoe kunnen mediamakers en ontwerpers nieuwe media inzetten in de veranderende stedelijke samenleving? Hoe kunnen zij nieuwe dwarsverbanden smeden met belanghebbende partijen rond stedelijke vraagstukken, zoals lokale overheden, woningbouwcorporaties, organisaties uit het maatschappelijke middenveld? En hoe kunnen zij nieuwe publieken aanspreken? (Een mooi digitaal instrument om te signaleren waar in Nederland specifieke leefbaarheidskwesties spelen is de Leefbaarometer van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Middels een interactieve kaart kan per wijk-, buurt-, en zelfs postcodeniveau bekeken worden hoe inwoners de leefbaarheid van hun buurt beoordelen. ‘Leefbaarheid’ wordt bepaald met 49 indicatoren, ingedeeld in zes onderliggende dimensies: woonomstandigheden, publieke ruimte, bevolkingssamenstelling, sociale cohesie, veiligheid en nabijheid van natuur. Iedere twee jaar wordt het onderzoek opnieuw uitgevoerd. Zie http://www.leefbaarometer.nl en Leidelmeijer et al. 2008.)

Ownership biedt een handelingsperspectief voor het ontwikkelen van concrete projecten die laveren tussen utopische ‘smart city’ idealen van de hyper-efficiënte stad en dystopische scenario’s van consumptie, controle en capsule

Om deze vragen te beantwoorden zullen we hier het begrip ‘ownership’, oftewel ‘eigenaarschap’, presenteren als ontwerpbenadering – een vertrekpunt van waaruit ontwerpers na kunnen denken over de interventies die zij in de stedelijke samenleving willen maken. Het begrip ‘ownership’ wordt verderop nader uitgewerkt, maar in het kort gaat het om de vraag hoe stadsbewoners verantwoordelijkheid kunnen voelen voor-, en betrokken raken bij hun omgeving, bij andere stedelingen, en veranderende leefomstandigheden. Het begrip biedt een handelingsperspectief voor het ontwikkelen van concrete projecten die laveren tussen utopische ‘smart city’ idealen van de hyper-efficiënte stad en dystopische scenario’s van consumptie, controle en capsule.

Als eerste reiken we een aantal conceptuele tools aan waarmee mediamakers stedelijke vraagstukken samen met belanghebbenden kunnen adresseren. Vervolgens bespreken we drie voorbeelden van bestaande e-cultuurprojecten die een bijdrage leveren aan stedelijk eigenaarschap. Ook laten we een aantal experts aan het woord. We concluderen met een reeks aanbevelingen voor de e-cultuursector.

1.2 Wat is ownership en waarom is het belangrijk?
Met ownership bedoelen we de mate waarin stedelingen zich verantwoordelijk voelen voor kwesties met een gemeenschappelijk belang en zich deze kunnen toe-eigenen. Over wat voor gemeenschappelijke belangen hebben we het dan? Wie zijn er verantwoordelijk voor deze belangen en onder welke voorwaarden kan ownership ontstaan? Om deze vragen te beantwoorden is het zinvol om te beginnen met het onderscheid tussen drie vormen van eigenaarschap: res publica, res privata en - voor dit onderzoek met name van belang - res communis. (Zie Berry, D. (2005). The Commons as an Idea—Ideas as a Commons. http://fsmsh.com/1092.)

3966
Bijlmer Euro (foto: Imagine IC), een project van Christian Nold, is een lokale munteenheid waarmee bewoners in de Bijlmer met korting boodschappen konden doen bij een aantal winkels bij hun in de buurt. Het is de bedoeling dat het geld zo steeds geïnvesteerd zou worden in de lokale economie, in plaats van dat de winsten weg zouden vloeien naar de hoofdkwartieren van internationale bedrijven. Met behulp van rfid-scanners in de winkels en rfid-chips in het geld zelf worden de lokale geldstromen ook in kaart gebracht.

Res publica betreft publieke diensten waarvoor de verantwoordelijkheid is overgedragen aan één legitieme autoriteit. Vaak is dat de overheid (van dit begrip dat ‘publieke zaak’ betekent, stamt ook het woord republiek). Steeds vaker worden publieke taken zoals veiligheid en infrastructuur aan particuliere organisaties uitbesteed. Stedelingen hoeven en willen zich niet elk aspect van het stedelijk leven toe-eigenen. Typische zaken die we liever uitbesteden aan de overheid zijn het beheer van verkeerslichten of het ingraven van glasvezel in de straat.

Res privata betreft exclusief eigendomsrecht. Van de meeste zaken is het duidelijk dat ze privé-bezit zijn (wie wil er nu vreemden in zijn huis of achtertuin aantreffen?). Daarnaast vinden processen van toe-eigening ook plaats in de gedeelde openbare ruimte. Dat kan gaan om mensen die plekken tijdelijk ‘koloniseren’ voor privé-doeleinden, maar ook om geprivatiseerde pleinen en straten in eigendom van bedrijven. Mediatechnologieën faciliteren dit. Denk aan toegangsbeleid tot gebouwen en infrastructuren met rfid-chips en gekoppelde databases, CCTV cameratoezicht in (semi-)publieke ruimtes, of hoe mensen in het openbaar privé-gesprekken voeren met hun mobiele telefoon.

Res communis - in het Engels commons - betreft gemeenschappelijke hulpbronnen waarbij de verantwoordelijkheid voor het beheer gedeeld wordt door meerdere partijen. (In het Nederlands bestaat geen mooi woord voor de commons. ‘Meent’ dekt de oorspronkelijke betekenis van gemeenschappelijk land maar niet de bredere maatschappelijke lading.) In tegenstelling tot res privata is het moeilijk om anderen van het gebruik van res communis uit te sluiten. Het onderscheid tussen res publica en res communis is lastiger en wordt vaak over het hoofd gezien. Een verschil is de mate waarin individueel gebruik een impact heeft op de ‘resource’ (hulpbron) als geheel en beïnvloedt hoe anderen er gebruik van kunnen maken.

3968
Bikes.oobrien.com / London Bike Share Map is een kaart waar in real-time het aantal beschikbare fietsen van ‘bike sharing systems’ in te zien is op verdeelstations in uiteenlopende wereldsteden, van Barcelona tot Londen, en van Bordeaux tot Boston.

Om bij het voorbeeld van de stoplichten als res publica te blijven: het maakt niet uit hoeveel mensen er gebruik van maken, ze moeten er zijn (en graag in handen van één institutie). In het geval van een park als res communis maakt het wél uit hoeveel mensen er gebruik van maken. Te intensief gebruik is niet prettig; te weinig ook niet. Hoe gaan mensen met dit park als ‘resource’ om? Gooien ze hun troep in de prullenbak, draaien ze harde muziek, nemen ze een vriendelijke houding aan naar andere gebruikers? De attitudes van mensen ten opzichte van de commons is slechts zeer beperkt van bovenaf via regels te sturen. De noodzakelijk hoge mate van zelfbeheer is nog een verschil tussen res communis en res publica. (In het Engels spreekt men over non-exclusiveness, subtractability en self-governance. Zie: Ostrom, E. (1990).Governing the commons: the evolution of institutions for collective action. Cambridge; New York: Cambridge University Press.)

Wanneer is iets een commons-kwestie? Het definiëren van de commons in absolute termen is lastig. Een gedeelde tuin waar niet iedereen toegang toe heeft, of ‘gated communities’ waarbij bewoners zich collectief terugtrekken in geprivatiseerde buurten, zijn in juridische zin privé-bezit (res privata). Niettemin is het beheer en gebruik van die tuin of buurt voor bewoners wel degelijk een gemeenschappelijke kwestie (res communis).

En zodra er illegale activiteiten plaatsvinden wordt het een zaak van algemeen belang (res publica). We hanteren daarom een pragmatische opvatting: commons ontstaan wanneer mensen collectieven vormen rond specifieke kwesties waar zij belang aan hechten. Vaker wel dan niet nemen mensen hierbij posities in die conflicteren met de belangen van andere groepen of instituties. Zo kan de aanleg van een gemeenschappelijke tuin ten koste gaan van parkeerplekken of van een speelterrein.

Ook op de vraag wie verantwoordelijk is voor het beheer van de commons is geen eenduidig antwoord te geven. Een complicerende factor is dat commons-kwesties (en controverses hierover) op verschillende schaalniveaus bestaan. Een gezond milieu, water-, voedsel- en energievoorziening en sociale gelijkheid zijn mondiale problemen. Andere kwesties hebben juist een specifiek lokaal of regionaal karakter. Op wijk- en straatniveau spelen zaken zoals veiligheid, zwerfafval, bereikbaarheid, of overlast door hangjongeren. In verschillende regio’s buiten de Randstad hebben steden te kampen met vergrijzing en leegloop.

Tussen macro en micro in identificeren de auteurs van het rapport “Burgerschap in de doe-democratie” (2010) vier nationale maatschappelijke kwesties: gebrek aan sociale cohesie tussen verschillende bevolkingsgroepen, consumentistisch en asociaal gedrag, sociale uitsluiting en de kloof tussen burgers en bestuur. (Elk van deze schaalniveaus vraagt om eigen instituties, andere vormen van burgerschap, en een verschillende verhouding tussen de betrokken partijen.Zie Wijdeven, T. v. d., & Hendriks, F. (2010). Burgerschap in de doe-democratie (p. 11).http://www.nicis.nl/dsresource?objectid=161879.) In algemene termen kunnen we enkele condities formuleren voor het ontstaan en beheer van de stedelijke commons: gedeelde toegang tot collectieve diensten; de ruimte, kennis en vaardigheden om zelf te handelen; en reciprociteit oftewel wederkerigheid gebaseerd op wederzijds vertrouwen tussen medegebruikers waarbij iedereen zich inzet voor het gemeenschappelijk goed.

Ook hier doemt echter weer een probleem op. In een invloedrijk artikel in Science uit 1968 beschrijft bioloog Garrett Hardin het probleem dat ontstaat wanneer meerdere herders hun vee op een gemeenschappelijk stuk land laten grazen. Voor de herder weegt het individuele economische voordeel dat hij krijgt door extra koeien op de commons te laten grazen zwaarder dan de collectief gedeelde ecologische degradatie van het weiland die hiermee ontstaat. (Zie Hardin, G. (1968). The Tragedy of the Commons. Science (162), 1243-1248.http://www.sciencemag.org/content/162/3859/1243.full.)

De voordelen worden geprivatiseerd, de nadelen gesocialiseerd. Hardin’s “tragedie van de commons” roept de vraag op welke organisatievorm nodig is om het gemeenschappelijk goed duurzaam te beheren opdat ook de voordelen aan de gemeenschap ten goede komt. Moet dit gebeuren door regulerende instituties zoals de overheid? Moet je dit juist aan de vrije markt overlaten? Of kunnen er andere organisatievormen gevonden worden, vormen waarbij nieuwe media een rol spelen?

Volgens ons kunnen e-cultuur makers en instellingen een actieve rol in dit netwerk spelen door te helpen bij het onderzoeken en formuleren van kansen en pijnpunten bij stedelijke vraagstukken, en het ontwikkelen van oplossingen

Met het begrip ownership benaderen wij stedelijke vraagstukken als commons-kwesties. (Het beschouwen van de stedelijke omgeving als ‘resource’ is zeker geen recent idee. We zien het bij Chicago School stadssociologen uit het begin van de 20ste eeuw maar ook bij recente denkers als Adam Greenfield. (Zie http://urbanomnibus.net/2010/07/frameworks-for-citizen-responsiveness-towards-a-readwrite-urbanism.) Dit is zeker niet de enige zienswijze. Het voordeel ervan is dat we specifieke soorten stedelijke problemen kunnen afbakenen en dat het een handelingsperspectief biedt. Anders dan het exclusieve en passieve ‘eigendomsrecht’ van res privata en res publica gaat het bij res communis vooral om inclusief en actief ‘eigenaarschap’.

Bovendien gaat het bij stedelijke commons-kwesties altijd om een complex netwerk van betrokken actoren. In de eerste plaats zijn dat stedelingen, maar ook lokale overheden en beleidsmakers, woningbouwverenigingen, uiteenlopende maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen rond stedelijkheid, en (lokaal) bedrijfsleven. Volgens ons kunnen e-cultuur makers en instellingen een actieve rol in dit netwerk spelen door te helpen bij het onderzoeken en formuleren van kansen en pijnpunten bij stedelijke vraagstukken, en het ontwikkelen van oplossingen. Die actieve rol kunnen media-makers zich toe-eigenen omdat stedelijke commons-kwesties onder invloed van nieuwe media aan het verschuiven zijn.

1.3 Nieuwe media en verschuivingen in ownership
Met de opkomst van nieuwe media in het stedelijke landschap verandert ‘eigenaarschap’. Die veranderingen omvatten (a) nieuwe vormen van commons; (b) nieuwe vormen van gemeenschappelijk beheer; (c) en nieuwe betrokkenen of ‘publieken’.

(a) De stad als platform voor de data-commons
Een actuele ontwikkeling is die van de stad als platform, waarbij de stad beschouwd wordt als een informatie-genererend systeem. Diverse technologieën verzamelen een enorme hoeveelheid en variatie aan data. Deze data worden vervolgens uitgewisseld, geaggregeerd, gevisualiseerd en geïnterpreteerd.

Denk aan de snelheid en dichtheid van auto’s op de ringweg, punten die consumenten sparen met hun klantenkaarten, het waarnemen van concentraties mensen op specifieke locaties via GSM zendmasten, milieukundige metingen van luchtkwaliteit of geluidsoverlast, of gegevens over het alledaagse leven van stedelingen via sociale netwerken.

Stedelingen dragen bewust (en onbewust) bij aan de accumulatie van gegevens over het gebruik van allerlei diensten. Zulke dataverzamelingen vormen nieuwe ‘hulpbronnen’ met waardevolle informatie voor stedelijk ontwerpers. (Wij gebruiken de term stedelijk ontwerper in brede zin voor iedereen die zich bezighoudt met de vormgeving en inrichting van de stad. Dat zijn architecten en planners, lokale beleidsmakers en woningbouwverenigingen, maar ook media-makers die werken in de stedelijke context.)

3969
Koppelkiek (foto: Whatsthehubbub) is een sociaal fotospel ontworpen door Hubbub voor de probleemwijk Hoograven in Utrecht om bewoners op een spontane manier met elkaar in contact te brengen.

We kunnen daarom spreken van een ‘data-commons’. Schaarste krijgt een andere betekenis omdat het niet gaat om gelimiteerde fysieke goederen en diensten (zoals Hardin’s weiland) maar om in principe oneindig vermenigvuldigbare digitale data. Voorwaarden voor het ontstaan van de data-commons zijn de beschikbaarheid van en toegang tot open data en de vaardigheden onder stedelingen om data op een zinvolle manier te gebruiken. (Een punt van aandacht is derhalve de ‘non-exclusiveness’ van de data-commons. In hoeverre heeft iedereen toegang tot die data en de kennis om uit deze resource te putten?)

Daarmee rijst ook de vraag naar ownership. Versterkt de data-commons de eigendomsrechten van een aantal spelers (met name overheden en bedrijven), of kan ook het eigenaarschap van burgers bevorderd worden? In potentie biedt de data-commons kansen voor het ontwerpen van interventies waarbij individueel gebruik de commons niet uitput maar juist tot een verbetering leidt. In de biologie heet dit principe ‘mutualisme’.

Anders dan Hardin’s herder die met zijn extra koeien ‘parasiteert’ op gemeenschappelijke hulpbronnen, houdt mutualisme in dat iedere partij baat vindt bij samenwerking. (Denk bijvoorbeeld aan poetsvisjes die de huid van grotere vissen schooneten, of bepaalde planten die in hun wortelstelsel onderdak bieden aan bacteriën, die op hun beurt de plant voorzien van voedingsstoffen.) Een voorbeeld is het oproepen van file-informatie op lokatie, waarmee gebruikers op hun beurt nauwkeurige informatie bijdragen over de dichtheid en doorstroom van het verkeer ter plekke. Een dienst gebruiken zorgt er tevens voor dat de dienst verbetert.

(b) Collectieve actie, co-creatie, zelforganisatie
Met digitale media ontstaan nieuwe mechanismen om de commons te beheren en collectieve actie te coördineren. Traditionele commons hebben te lijden onder gebrekkige informatievoorziening waardoor sub-optimale beslissingen genomen worden. Met behulp van mobiele en locatie-gebaseerde media kunnen mensen meer en sneller informatie delen en op basis hiervan adaptief beslissingen nemen.

Denk aan het realtime uitwisselen van informatie over luchtkwaliteit met draagbare sensoren en mobiel internet. Bij online gemeenschappen zien we al langer succesvol gemanagede collectieve acties. Processen waarbij issues met een gedeeld belang op gezamenlijke wijze worden aangepakt en beheerd, waarbij nieuwe deelnemers een actieve rol in dit proces krijgen, wordt wel co-creatie of crowdsourcing genoemd.

Met digitale media ontstaan nieuwe mechanismen om de commons te beheren en collectieve actie te coördineren

Denk aan de ontwikkeling van open source software, of aan de online encyclopedie Wikipedia als een ‘knowledge commons’. Het is een illusie om te denken dat dit volledig bottom-up georganiseerde processen zijn. Ook deze commons hebben ‘spelregels’ nodig. Vaak berusten ze op alternatieve vormen van toezicht en sanctionering, niet door top-down instituties afgedwongen maar op gedistribueerde wijze door de gebruikers zelf. (Denk aan online reputatie-management, moderatie door andere gebruikers en sanctionering, uiteenlopend van terechtwijzingen door respectabele leden tot permanente IP bans.)

Wat kunnen we leren van online vormen van commons-beheer? Kunnen principes van zelforganisatie en collectieve actie uit de e-cultuur getransponeerd worden naar commons-kwesties die spelen in de stad?

(c) Nieuwe stakeholders en publieken
Het betrekken van burgers bij stedelijke ontwikkelingen gebeurt al sinds een aantal decennia. Planologen bijvoorbeeld werken met het concept ‘placemaking’, waarbij stedelingen een inspraakrol krijgen binnen een participatief en gemeenschapsgedreven proces. (Zie Beyea, W., Geith, C., & McKeown, C. (2009). Place Making Through Participatory Planning. In M. Foth (Ed.),Handbook of research on urban informatics: the practice and promise of the real-time city (pp. 55-67). Hershey, PA: Information Science Reference; Hunt, B. (2001). Sustainable Placemaking. http://www.sustainable-placemaking.org/about.htm.)

3970
Betaville (foto: bxmc.poly.edu/betaville) is een online multiplayer-omgeving waarin ideeën voor de ontwikkeling van de stad op een open source manier gedeeld en bediscussieerd kunnen worden.

Ook bij beleidsmakers, woningbouwverenigingen, politici en kennisinstellingen staan thema’s zoals burgerparticipatie en zelfsturing al langer op de agenda’s. Ontwikkelingen rond digitale mediatechnologieën en de ‘hybride stad’ hebben geleid tot een herschikking van mogelijkheden en verantwoordelijkheden. Eén van de eerste internet-initiatieven in Nederland was de Digitale Stad uit 1994, een online netwerk van Amsterdammers dat sterk bottom-up gedreven was. (Zie Castells, M. (2001). The Internet Galaxy: Reflections on the Internet, Business, and Society. Oxford: Oxford University Press; Rustema, R. (2001). The Rise and Fall of DDS: evaluating the ambitions of Amsterdam’s Digital City.Unpublished Masters thesis, University of Amsterdam, Amsterdam.

Vijf jaar later begonnen lokale overheden stedelijke ICT ontwikkelingen naar zich toe te trekken. (Een voorbeeld van zo’n stedelijk ICT traject is het project Cyburg, waarbij bewoners van de Amsterdamse wijk Zeeburg kennis moesten maken met ICT en elkaar. Zie http://www.digitalegemeente.nl/kenniswijk.) Deze experimenten rond ‘kenniswijken’ hadden veelal een top-down karakter. Tegelijkertijd werden zogenaamde digitale trapvelden opgezet van geld van het rijk en lokale overheden. Dit waren buurtcentra waar bewoners met ICT leerden omgaan, nieuwe vaardigheden opdeden en elkaar beter leerden kennen om zodoende het sociaal kapitaal van de wijk te versterken. (Zie Van den Steenhoven, J., De Lange, M., & Lenos, S. (2003). Toekomst van de trapvelden: een digitale injectie voor sociale kwaliteit in de wijk. Den Haag: SQM/KCGS.http://www.media4me.org/9353225/d/digitale_injectie_sociale_kwaliteit.pdf.)

Op nationaal overheidsniveau ontstonden initiatieven rond e-participatie, zoals het programma Burgerlink met als doel “het benutten van informatie- en communicatietechnologie om burgers meer te betrekken bij het verbeteren van publieke dienstverlening, openbaar bestuur en sociale cohesie”. (Zie http://www.burgerlink.nl/Documenten/eparticipatie/eParticipatie.html.) Onderwijl startten stedelingen zelf buurtwebsites en draadloze netwerken als nieuwe manier om contacten met (toekomstige) medebewoners te leggen en onderhouden. (Zie Besters, M. (2003) Internetgemeenschappen in de buurt: een zoektocht naar succesfactoren. Amsterdam: Stichting Nederland Kennisland.) We zien de opkomst van wat wel ‘genetwerkte publieken’ genoemd wordt: groepen die niet langer georganiseerd zijn rond vastomlijnde plaatsen en tijden of specifieke sociale categorieën maar die zich met behulp van nieuw media verenigen rond specifieke gedeelde belangen. (Zie Varnelis, K. (Ed.). (2008). Networked publics. Cambridge, Mass.: MIT Press.)

3971
Geluidsnet (foto: screenshot Google Earth)

Het vormgeven van de stedelijke leefomgeving is daarmee niet langer voorbehouden aan de professionals in ontwerpende disciplines als architectuur en stedenbouw, of aan gevestigde instituties zoals overheden en woningbouwverenigingen. Het krachtenveld verschuift. Technisch onderlegde amateurs interveniëren zelf in de stedelijke leefomgeving. (Voorbeelden zijn Wireless Leiden, waarbij bewoners zelf een draadloos netwerk in Leiden aanlegden (zie http://www.wirelessleiden.nl); of het project Geluidsnet (www.geluidsnet.nl) waarbij bewoners rond vlieghaven Schiphol geluidsmetingen verrichten met behulp van goedkope technologieën omdat ze de officiële metingen niet vertrouwden.)

Het onderscheid tussen top-down participatie-benaderingen van geïnstitutionaliseerde partijen en bottom-up community-initiatieven door stedelijke bewoners is geen haarscherpe tegenstelling. Beleidsorganisaties, kennisinstituten, woningbouwverenigingen, enzovoorts bestaan zelf ook uit ‘gewone stedelingen’. Omgekeerd kunnen stedelingen zich dankzij instituties mengen in debatten over en vormgeving van hun stad. Bovendien - zoals gezegd - is het een illusie te denken dat bottom-up participatie vanzelf gaat en zonder instituties kan. De vraag is of en hoe nieuwe media het mogelijk maken dat naast bestaande partijen ook de creativiteit en ideeën van niet-institutionele stedelingen een plek krijgen.

De stad als platform is een nieuw speelveld voor ‘emergente’ sociale organisatiemodellen die voorbij gaan aan tegenstellingen tussen bottom-up en top-down. Met termen zoals ‘wisdom of the crowds’, ‘crowdsourcing’, ‘collectieve intelligentie’, ‘zwerm intelligentie’, enzovoorts, wordt bedoeld dat uit de optelsom van individuele handelingen min of meer coherente vormen van kennis, inzichten en gedrag zouden kunnen verrijzen.

Ook het bedrijfsleven neemt steeds vaker een eigenaarsrol op zich rond commons-kwesties in het kader van ‘corporate social responsibility’ en sustainability. Bovendien zijn grote technologiebedrijven actief bezig met het thema ‘smart cities’. (IBM levert bijvoorbeeld ‘city management services’ die, volgens eigen zeggen, transparantie vergroten en daarmee publiek vertrouwen. Zie: http://www.ibm.com/smarterplanet/us/en/smarter_cities/solutions/index.html. Het blijft de vraag of dergelijke top-down benaderingen daadwerkelijk leiden tot meer betrokkenheid onder bewoners. En critici spreken over ‘greenwashing’: groen doen voor meer poen.) Samenwerkingen tussen overheden, bedrijfsleven, burgers en media-makers, waarbij maatschappelijk verantwoord ondernemen en nieuwe business verenigd worden, lijken mogelijk.

2. Cases

2.1 Open Data Eindhoven: Het ontsluiten van de Data Commons
Open Data Eindhoven is een platform dat probeert overheidsdata te ontsluiten en op een zinvolle manier te hergebruiken. In 2010 is een werkgroep opgericht waarin verschillende lokale partijen participeren. Dit zijn de gemeente Eindhoven, de provincie Noord-Brabant, de TU Eindhoven, Fontys Hogeschool, Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, de Eindhovense medialabs MAD lab en Fablab, alsmede diverse ontwikkelaars.

Niettemin zijn overheden in de praktijk nog vrij terughoudend geweest met het vrijgeven van data

Volgens René Paré van MAD lab - één van de initiatiefnemers - is het doel van het platform om databron-houders en potentiële gebruikers gezamenlijk te laten werken aan goede dienstverlening voor burgers. In plaats van een conflictueuze benadering waarbij overheidsdata via WOB (wet openbaarheid bestuur) procedures afgedwongen worden, staat het gemeenschappelijk belang voorop.

Paré stelt dat alle partijen het eens zijn over het principe dat overheidsdata openbaar moet zijn. Niettemin zijn overheden in de praktijk nog vrij terughoudend geweest met het vrijgeven van data. Dit komt deels doordat zij niet goed weten hoe om te gaan met vraagstukken rond privacy. Daarnaast speelt de kip-ei kwestie dat overheden van tevoren willen weten aan welke data behoefte is, terwijl developers zeggen geef alles maar dan kijken wij wel wat we kunnen gebruiken. Inmiddels vindt bij de overheid een verschuiving in houding plaats.

Dit komt mede door inspirerende praatjes zoals van Tim Berners-Lee op TED over open government (Zie http://www.ted.com/talks/tim_berners_lee_the_year_open_data_went_worldwide.html). Ook begint het besef te ontstaan dat data waardevol is en dat investeringen in het ontsluiten van ‘Public Sector Information’ een veelvoud opbrengen (Voor een overzicht van schattingen, zie http://bit.ly/iHxEdO).

Hoe worden nieuwe mediatechnologieën ingezet?
Er zijn drie platforms in gebruik: een website op openeindhoven.nl; een wiki (http://www.openeindhoven.nl/wiki/); en een Ning community (http://openeindhoven.ning.com/). Hierop staan geen datasets. Die blijven in principe bij de verantwoordelijke overheden. Zij beslissen wie erbij kan en kunnen deze updaten met nieuwe gegevens. Daarnaast zijn er verschillende momenten geweest waarbij developers aan de slag zijn gegaan met het bouwen van open data toepassingen.

Op 4 maart 2011 vond “App in a Day” plaats (http://www.7di.nl/projecten/app-in-a-day040). Het was onderdeel van een groter evenement genaamd “7 Days of Inspiration” (http://7di.nl/). De achterliggende gedachte van het evenement was dat mensen zich eerst belangeloos dienen in te zetten voor het grotere geheel en dat waardebepaling pas achteraf plaatsvindt. Twintig programmeurs verdeeld over vijf teams maakten in één dag een concept en prototype voor een open data app. Op 8 en 9 april 2011 vond een 24-uurs ‘Hackaton’ plaats met als thema het Internet der Dingen (zie http://www.madlab.nl/?p=1578). Hierbij gaat het om hoe apparaten met elkaar communiceren. Er werd samengewerkt met de Internet of Things Council van Rob van Kranenburg. Het evenement sloot aan bij de internationale Pachube community die dit evenement simultaan organiseerde. Pachube is een platform voor het publiceren van open data en het creëren van wat wel het ‘internet der dingen’ wordt genoemd.

3974
App in a day (foto: Madlab)

Welke wijze van organisatie en aanpak worden gehanteerd?
In Open Data Eindhoven zijn verschillende belanghebbende partijen verenigd. Paré benadrukt dat de bedoeling van de werkgroep niet is om één partij de boventoon te laten voeren. Andere partijen nemen een gelijkwaardige rol in naast overheden. In Eindhoven bestaat sinds enige tijd de zogeheten Brainport, een “triple helix” van overheid, bedrijven en kennisinstellingen (zie http://www.sre.nl/web/show/id=79553).

Hierin ontbreekt volgens Paré de burger. Hij pleit daarom voor een “quadruple helix” waarin ook burgers, gebruikers en developers een rol spelen. Volgens Paré moet je dit soort initiatieven niet top-down organiseren. Wel is het goed om ze top-down te sanctioneren.

Dit gebeurt nu ook met instemming en beleid vanuit de EU en minister Verhagen die zich als voorstander van dit soort initiatieven heeft uitgesproken. Paré wijst tevens op het belang van spelelementen in het proces. Speelse situaties zoals een prijsvraag en collaboratieve ontwerpprocessen scheppen veilige ruimtes voor experimenteren. Spelenderwijs ontdekken en formuleren de partijen samen nieuwe regels rond hergebruik van open data.

Welk onderliggend idee van ‘eigenaarschap’ spreekt hieruit?
Met het openstellen van datasets verleggen publieke instituties hun exclusieve eigendomsrecht naar een inclusief eigenaarschap waarbij ook burgers toegang tot die data hebben. Openstellen is slechts een eerste stap, stelt Paré. Nodig is eveneens een zekere nieuwsgierigheid naar de onzichtbare informatieprocessen achter de dingen.

3975
Geocommons.com is een website waar gebruikers datastromen kunnen visualiseren op kaarten, en zo bijvoorbeeld specifieke issues voor de een of andere buurt of stad inzichtelijk kunnen maken.

Paré omschrijft het onderliggende principe als “iedereen is een hacker”. Mensen moeten een zesde zintuig voor de alomtegenwoordigheid van informatie in hun omgeving ontwikkelen. Dit gaat verder dan mediawijsheid. Het gaat ook om het zinvol toepassen. Pas dan worden burgers werkelijk ‘eigenaar’ van die data. De overheid moet meebewegen met de huidige tijd, stelt Paré. Hij noemt de open data beweging “een strijd tegen de bureaucratisering in het functioneren van (overheids)organisaties”.

Open data is een manier om transparantie, versimpeling, uitwisseling, en creatieve recombinaties te bewerkstelligen tussen burgers en overheden. Paralel hieraan loopt het vrijgeven van data en het creatief hergebruiken van data voor maatschappelijke doeleinden. Dit versterkt elkaar.

‘Eigenaarschap’ rond open data speelt dus in op twee onderling verbonden actuele kwesties: het overbruggen van de kloof tussen burgers en bestuur én meer betrokkenheid van burgers bij processen in hun omgeving.

3976
delootlondon.co.uk Na de rellen in Londen in de zomer van 2011 zette een aantal initiatiefnemers een site op met een kaart waarop verhalen toegevoegd konden worden over winkels die waren geplunderd. Buurtbewoners werden aangemoedigd daar hun boodschappen te gaan doen, om de winkeliers zo een hart onder de riem te steken en de buurt weer nieuw leven in te blazen. Of zoals ze het zelf omschrijven: ‘Now it’s our turn to deloot them: by spending our money there and helping our neighborhood business get back on their feet.’

Wat kunnen we hiervan leren?
Toepassingen van open data staan nog in de kinderschoenen en Eindhoven is hierop geen uitzondering. Een voorbeeld van reeds vrijgegeven data is de dataset van het Waterschap over de rivier de Dommel die door de stad stroomt, met onder andere gegevens over waterpeil en verontreinigingen.

Wat levert zoiets op? Paré stelt dat dit zowel kan bijdragen aan waterbewustzijn, ecologische bewustwording en inzicht in watervervuiling onder burgers, als een cultuur van transparantie bij de overheid. Kenmerkend voor de aanpak van Open Data Eindhoven is dat zoveel mogelijk belanghebbende partijen bijeen zijn gebracht in een informeel overlegorgaan waarbinnen zij een gelijkwaardige maar verschillende rol hebben.

2.2 Face Your World: co-creatie in stedelijk ontwerp
Face Your World is een langlopend project van kunstenaar Jeanne van Heeswijk in samenwerking met architect Dennis Kaspori (http://www.faceyourworld.nl). Jongeren en wijkbewoners nemen de taak van stedelijk ontwerper op zich door deel te nemen aan een kunstwerk dat stedelijke ontwikkeling, computertechnologie en creatief denken samenbrengt.

3978
Stedelijk Lab / Face Your World (foto: Roger Teeuwen)

De eerste fase van het project ging van start in 2002 in Columbus, Ohio (VS). Kinderen uit arme buurten maakten per bus een tour door verschillende downtown wijken. Ze kregen met computers en digitale camera’s de mogelijkheid om hun eigen materiaal te uploaden naar een 3D computeromgeving, de Interactor, waar zij met andere gebruikers konden samenwerken en onderhandelen over de vormgeving van hun eigen leefomgeving.

De resultaten werden op schermen in de publieke ruimte bij bushaltes getoond (Zie http://www.jeanneworks.net/ > projects > Face Your World, 2002). De tweede versie van het project vond plaats in Amsterdam (2005) en in Rotterdam (2006). In Amsterdam ontwikkelden Van Heeswijk en Kaspori Face Your World StedelijkLab, een praktisch educatief model om (voornamelijk) VMBO-leerlingen in staat te stellen te participeren in het stedelijke vernieuwingstraject ‘Staalmanpark’ in Slotervaart. In de Staalmanpleinbuurt was een park gepland van 13.500 m2 als het nieuwe hart van de wijk.

Van Heeswijk en Kaspori sloegen kamp op in een oud schoolgebouw vlakbij de locatie en transformeerden dit in een Stedelijk laboratorium waar leerlingen, buurtbewoners, belangstellenden en een aantal experts zes maanden lang samenwerkten aan een alternatief voorstel voor het ontwerp van dit park.

3979
BaasopZuid.nl is een online spel waarbij spelers ‘bestuurlijke beslissingen’ mogen nemen voor de renovatie van de zuidelijke tuinsteden van Rotterdam. Gaan ze renoveren, eenvoudige appartementen bouwen of villa’s plaatsen? Daarbij zijn spelers wel gebonden aan een budget: geld besteed aan de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen kan niet meer worden uitgegeven aan voorzieningen voor de jeugd en andersom. Spelers krijgen zo inzicht in de complexe afwegingen die soms gemaakt moeten worden bij het beheer van hun buurt, en krijgen tegelijkertijd de mogelijkheid om suggesties voor verbeteringen te geven aan het stadsbestuur.

Zij presenteerden dit aan de lokale overheid, die het plan met minimale aanpassingen overnam. Het project verbond diverse stedelijke vraagstukken zoals stadsvernieuwing, praktische educatie, buurtparticipatie en kunst in de publieke ruimte (Zie http://www.faceyourworld.nl/slotervaart.php). Op 6 juli 2011 werd het park officieel geopend.

Hoe worden nieuwe mediatechnologieën ingezet?
De ontwerpsoftware waarmee gewerkt wordt heet de Interactor. Het is een multi-user omgeving die de stedelijke leefomgeving representeert en waarin gebruikers zelf elementen kunnen toevoegen en veranderen, zoals bijvoorbeeld eigen foto’s.

Anders dan andere simulatie-omgevingen zoals Sim City is er een directe relatie met de eigen leefomgeving. Van Heeswijk legt uit dat de Interactor met opzet nogal “highbrow” is ontworpen, omdat het dodelijk zou zijn om een project te doen voor mensen in achterstandswijken met software die er “lullig” uitziet. Anders dan bij het project in Ohio, waarbij het leren omgaan met nieuwe technologie een doel op zich vormde, was het gebruik van de Interactor in Slotervaart meer instrumenteel.

De tweede versie was complexer. Er werd een chatfunctie ingebouwd om samenwerking te ondersteunen. De eerste versie van de software is ontworpen met hulp van V2_ in Rotterdam, de tweede versie door IJsfontein en Blixem Media met steun van SKOR.

Video: Trashtrack (senseable.mit.edu/trashtrack) Op soortgelijke wijze als In the Air probeert ook Trashtrack stedelingen te betrekken bij een normaal gesproken ‘onzichtbare’ problematiek, dit keer die van de afvalverwerking. Tijdens de looptijd het project werden via mobiele sensoren de routes gevolgd van een aantal weggegooide items, die live gevolgd kon worden door middel van fraaie visualisaties.

Welke wijze van organisatie en aanpak worden gehanteerd?
Het project liep zes maanden lang, vier uur per dag, met twee bijeenkomsten per week per groep, met in totaal 60 participerende jongeren. Het project begon met een van tevoren opgezet curriculum over de vraag wat is ontwerpen. Gaandeweg hebben de jongeren het traject zelf mede vormgegeven.

Toen jongeren begrepen dat het project daadwerkelijk uitgevoerd zou worden, begonnen zij familie en andere buurtbewoners mee te nemen om samen te discussiëren over de toekomst van de wijk, vertelt Van Heeswijk. Ze merkt op dat veel opdrachtgevers houden van strakke planningen met duidelijke momenten van voorlopig ontwerp (VO), definitief ontwerp (DO), uitvoering, oplevering.

Hiermee vermindert het speelse element en de mogelijkheid van iteratief leren. In het verleden is Van Heeswijk wel “urban curator” genoemd, een term die ze nu niet meer zou gebruiken. Haar eigen rol omschrijft ze nu als medespeler, geen regisseur.

Welk onderliggend idee van ‘eigenaarschap’ spreekt hieruit?
Volgens Van Heeswijk hebben steden behoefte aan inclusieve vormen van organisatie. Haar interesse gaat uit naar wat ze “proto-urbane condities” noemt, het “weefsel van de stad”. De stad is een veld van interacties en relaties tussen de fysieke ruimte en de emotionele belevingen van bewoners, stelt ze. Met haar projecten onderzoekt ze die relaties en hoe je hier beweging in kunt krijgen.

3980
Civic Action voorbeeld van Urban Omnibus. Urbanomnibus.net is een initiatief van the Architectural League of New York om uiteenlopende partijen te betrekken bij het (ruimtelijk) ontwerp van New York. Journalisten, buurtactivisten, kunstenaars, wetenschappers en architecten leveren bijdragen.

De rol van mediakunst hierbij is je eigen aanwezigheid in het publieke domein zichtbaar maken door jezelf - letterlijk - te verbeelden in de stedelijke omgeving en zo grip te krijgen op de dagelijkse realiteit. Van Heeswijk hekelt de “cleansification” van de stad waarbij onder het mom van veiligheid en schoonheid ruimtes mono-functioneel en puur utilitair worden ingezet.

Tegenover dit ideaal van een versimpelde frictie-loze stad probeert haar werk juist momenten van aangrijping te creëren, door mensen zich de mogelijkheid tot meedoen voor te laten stellen. Volgens Van Heeswijk betekent openbaarheid dat je beeld kunt geven aan een plek, daarmee zelf in beeld komt en jezelf in relatie tot anderen en je omgeving positioneert.

Eigenaarschap neemt ook in dit project twee vormen van actorschap aan. Ten eerste het vermogen om als medeontwerper in te grijpen in je eigen fysieke leefwereld. Ten tweede het vermogen om je leefwereld en je eigen plek hierin te visualiseren en zo in deze gemediëerde wereld van passieve consument tot actieve producent te worden.

Wat kunnen we hiervan leren?
In termen van publieksparticipatie deden er aan FYW StedelijkLab Slotervaart ongeveer 600 mensen mee en kwamen er op diverse evenementen zo’n 3000 bezoekers af. Van Heeswijk benadrukt wel dat haar definitie van een succesvol project niet zozeer te kwantificeren. Het gaat haar om een bijdrage te leveren aan de maatschappij middels een langdurige betrokkenheid bij het publieke domein. Het aangaan van relaties met de publieke ruimte zou de mediakunst meer mogen doen, meent ze. Belangrijk aan Face Your World is dat de makers fysiek kamp op hebben geslagen in de buurt en zo een langdurige relatie zijn aangegaan met stedelingen rond een gemeenschappelijke kwestie.

3841
Verbeterdebuurt

2.3 Verbeterdebuurt: Nieuwe publieken betrekken bij de buurt
Verbeterdebuurt is een platform waarop bewoners problemen in hun omgeving en suggesties voor verbeterpunten kunnen aankaarten bij de gemeente (www.verbeterdebuurt.nl). Verbeterdebuurt maakt een onderscheid tussen meldingen van bestaande problemen (de zogenaamde ‘meldingen openbare ruimte’ in gemeentelijke termen) en het aandragen van ideeën voor verbetering.

Problemen worden, nadat de indiener een verificatie e-mail heeft beantwoord, direct doorgegeven aan de verantwoordelijke gemeente. Voor het doorsturen van ideeën moeten eerst tien andere mensen voor dit idee gestemd hebben. Bewoners moeten zelf die stemmen zien te winnen, bijvoorbeeld door het inzetten van hun sociale netwerk op diverse andere platforms (Twitter, Facebook).

3981
Fixmystreet (foto: Promotie)

Het project is van start gegaan in 2009 in navolging van het Engelse Fixmystreet. Volgens Carls Lens, één van de oprichters van Verbeterdebuurt, is Fixmystreet teveel een digitale klaagmuur waar burgers problemen over de schutting van de gemeente gooien. Ook ontbreekt het op Fixmystreet aan sociale interactie tussen buurtgenoten. Verder ziet het er niet erg aantrekkelijk uit. Verbeterdebuurt onderscheidt zich op drie punten van Fixmystreet.

Ten eerste is Verbeterdebuurt socialer van opzet omdat bewoners op elkaar’s meldingen kunnen reageren en kunnen stemmen op ideeën van anderen. Ook de gemeente kan reageren op meldingen en zo in dialoog gaan met burgers.

Ten tweede is de rol van burgers groter omdat Verbeterdebuurt ruimte biedt voor het aandragen van eigen ideeën. Tenslotte heeft Verbeterdebuurt een verdienmodel: tegen betaling kan een koppeling gemaakt worden met de eigen meldingssystemen van een gemeente (De techniek hierachter is het standaard uitwisselingsformaat (StUF) dat vooral toegepast wordt in informatieketens van overheidsorganisaties. Zie https://wiki.noiv.nl/xwiki/bin/view/OpenStandaarden/StUF). Dit onderscheid in aanpak klinkt door in de naam. Waar in een letterlijke vertaling als ‘Verbetermijnbuurt’ de verantwoordelijkheid bij de overheid ligt, staat in ‘Verbeterdebuurt’ het eigen initiatief van burgers centraal.

Hoe worden nieuwe mediatechnologieën ingezet?
De interface van Verbeterdebuurt bestaat uit een dynamische kaart op basis van Google Maps. Problemen en ideeën kunnen doorgegeven worden via de website en via diverse mobiele applicaties, waaronder een iPhone app en een layer op het augmented reality platform Layar: www.layar.com). Ook kan Verbeterdebuurt ingebed worden in lokale gemeente- of buurtwebsites (Verbeterdebuurt heeft een open API (advanced programming interface, de specificaties van een programma waardoor andere software hiermee kan communiceren). Zo kan gemakkelijk een koppeling gemaakt worden met andere ICT diensten en infrastructuren).

Een melding van een probleem verschijnt op de kaart als een rode punaise, een idee als een geel lampje, een opgelost probleem als een groen vlaggetje. Gebruikers kunnen bepaalde categorieën aan- of uitvinken op de kaart (bijvoorbeeld: afval, verkeer en bestrating, groen en speelvoorzieningen).

Volgens Lens zorgen de mobiele applicaties voor 40 tot 50% van de binnenkomende meldingen. Dit is verassend omdat de oprichters van Fixmystreet aanvankelijk hadden verteld dat mobiele meldingen een verwaarloosbaar aandeel vormden. Het voordeel van de mobiele apps is dat ze een exacte lokatiebepaling mogelijk maken en dat mensen vaker geneigd zijn om een foto te uploaden. Dat scheelt de gemeente een extra ritje (en daarmee kosten) omdat ze direct vastgesteld kan worden wat voor soort probleem het betreft en waar het precies speelt.

3982
Intheair.es (foto: screenshot) laat de luchtkwaliteit van Madrid zien aan de hand van verschillende visualisaties, waaronder een fontein die water in verschillende kleuren spuit naar gelang de luchtkwaliteit beter of slechter is. Ook zijn er plannen voor een routeplanner die aangeeft hoeveel reizigers zelf bijdragen aan de luchtvervuiling bij hun geplande trip, afhankelijk van het gekozen vervoermiddel. Doel is om door middel van zo’n visualisatie het probleem van de luchtvervuiling onder de aandacht te brengen, en om stedelingen ook mede-eigenaar te maken van de problematiek.

Welke wijze van organisatie en aanpak worden gehanteerd?
Oprichters Carl Lens en Stijn van Balen zijn tevens mede-eigenaars van het bureau CreativeCrowds (www.creativecrowds.com) dat sinds 2007 crowdsourcing-strategieën ontwikkelt. Lens legt uit: “Al snel merkten wij dat crowdsourcing het meest tot z’n recht komt in het publieke domein. Het publieke domein gaat alle mensen aan, dus daar heeft het de meeste potentie.”

Zodoende zijn ze op not-for-profit basis aan de slag gegaan met de Stichting Verbeterdebuurt, geïnspireerd door Fixmystreet. In eerste instantie besteedden zij veel aandacht aan het technisch concept en de functionaliteit. Ook verstuurden ze aan alle Nederlandse gemeenten een e-mail met een uitnodiging om gebruik te maken van het platform.

Daarnaast is het volgens Lens van belangrijk om een project als dit aan te jagen door mensen uit te nodigen om mee te doen, bekendheid te genereren, en door actief te modereren. Het probleem van ‘community management’ is wel dat het, anders dan de techniek, niet schaalbaar is. Iedere interactie met participanten vraagt om een specifieke benadering en een apart antwoord.

Verbeterdebuurt is van plan om meer met lokale stakeholders samen te werken waardoor het community gedeelte uitbesteed kan worden. Een belangrijk onderdeel van het project is de koppeling tussen online en offline interactie. In opdracht van een lokale overheid gaat Verbeterdebuurt de wijk in om buurtschouwen te organiseren. Hierbij wordt het platform ingezet om direct meldingen te verzamelen en buurtbewoners bij hun omgeving te betrekken. Bovendien geeft zo’n activiteit mensen iets om onderling over te praten.

Volgens Lens draagt de ‘hipheids-factor’ van de mobiele applicatie hier mede aan bij. Een bekende fabrikant van autobanden heeft inmiddels Verbeterdebuurt benaderd om vanuit de gedeelde waarde van veiligheid in de wijk als sponsor op te treden.

Video: Wirelessleiden.nl is een stichting die met behulp van locale vrijwilligers een stadsbreed draadloos network op heeft gezet en beheert. Individuele stedelingen kunnen hun network delen met bezoekers, en tegerlijkertijd ook zelf op andere plekken in de stad van het netwerk gebruik maken.

Welk onderliggend idee van ‘eigenaarschap’ spreekt hieruit?
Een klein onderzoekje uit de begintijd wijst uit dat de gebruikers van Verbeterdebuurt vooral D66 en GroenLinks stemmers zijn, met een gemiddelde leeftijd van 44 jaar, die de dienst via Twitter en mond tot mond reclame hebben weten te vinden. Dit doet vermoeden dat het vooral hoger opgeleide mensen zijn. Toch heeft Lens het idee dat Verbeterdebuurt voor een deel nieuwe betrokkenen bereikt die niet zo snel naar een inspraakavond zouden gaan, of die de weg naar een gemeentelijke meldingsplek niet weten te vinden of daar geen zin in hebben.

Ook hier zien we dus een herschikking van de relatie tussen lokale overheden en burgers, waarbij digitale media collectieven bijeen brengen rond gedeelde belangen

Lens wijst er verder op dat Verbeterdebuurt zichtbaar maakt dat het zin heeft om mee te doen. Gebruikers kunnen zien dat meldingen van henzelf en anderen daadwerkelijk opgelost worden. Dit geeft hen vertrouwen dat een bijdrage leveren ook echt werkt. Bovendien biedt het platform met al z’n meldingen bewoners vergelijkingsmateriaal wat er elders speelt en daarmee een beeld van wat er beter zou kunnen in hun eigen buurt. Volgens Lens kunnen bewoners zich zo een mening vormen over zaken waarover ze voorheen niet bewust nadachten.

Verder kan op het platform een dialoog met de gemeente ontstaan over kwesties met een gemeenschappelijk belang. In het geval van Verbeterdebuurt omvat eigenaarschap dus het bereiken en activeren van genetwerkte publieken bij hun leefomgeving, alsmede het visualiseren en bespreekbaar maken van individuele bijdragen aan collectieve belangen.

3861
Verbeterdebuurt Thumbnail (foto: Stijn van Balen)

Wat kunnen we hiervan leren?
Van de 418 gemeenten in Nederland doen er inmiddels meer dan 300 mee, dat wil zeggen dat zij een melding via Verbeterdebuurt in behandeling nemen. Van de overige gemeenten neemt een deel de meldingen wel in behandeling alleen willen ze zich niet openlijk committeren.

Aanvankelijk wilden ze één gemeente strikken als pilot om het platform uit te testen maar geen enkele gemeente wilde meedoen. Toen zijn ze gewoon begonnen in heel Nederland en vervolgens waren veel gemeenten wel geïnteresseerd. Een belangrijke les volgens Lens is dat je een project als dit gewoon bottom-up moet beginnen om kritische massa te krijgen. Het meest trots is hij op een idee van een jongen uit Hoorn die een skatebaan wilde hebben in de buurt. Een brief aan de gemeente leverde niets op.

Vervolgens is hij op Verbeterdebuurt een campagne begonnen waarbij hij 200 handtekeningen heeft verzameld, met als resultaat dat de gemeente de skatebaan toch heeft aangelegd. Ook hier zien we dus een herschikking van de relatie tussen lokale overheden en burgers, waarbij digitale media collectieven bijeen brengen rond gedeelde belangen.

3. Reflecties en aanbevelingen

In de informatiesamenleving zien we dat culturele productie onder invloed van digitale media verandert van een centralistisch proces naar peer-to-peer productie. Hiermee verschuift de nadruk op eigendomsrecht (van wie is het?) naar een nadruk op eigenaarschap (wie doet er mee?) (Zie Benkler, Y. (2003). Freedom in the Commons: Towards a Political Economy of Information.https://admissions.law.duke.edu/shell/cite.pl?52+Duke+L.+J.+1245+pdf; Benkler, Y., & Nissenbaum, H. (2006). Commons-based Peer Production and Virtue. The Journal of Political Philosophy, 14(4), 394-419).

Met de versmelting van digitale mediatechnologieën en het stedelijk leven ontstaan nieuwe resources in de vorm van de data-commons, emergente organisatieprocessen gebaseerd op collectieve actie, en genetwerkte publieken en instituties. Dit biedt nieuwe kansen voor mediamakers. In de mediakunst bestaat een lange traditie van interactiviteit en participatie. Vaak gaat het hierbij om de mate waarin de gebruiker invloed heeft op hoe het medium zich gedraagt (gebruiker ⇄ medium), zie voor een reeks voorbeelden deze blogpost op Masters of Media: http://bit.ly/gq78pA.

Dit onderzoek naar ownership stelt de vraag hoe mediatoepassingen vormen van betrokkenheid bij de stedelijke omgeving mogelijk maken (gebruiker ⇄ medium ⇄ omgeving). In dit afsluitende gedeelte signaleren we enkele kwesties en doen we een aantal aanbevelingen voor de e-cultuur sector. Dit zijn niet zozeer concrete dos and don’ts, als wel reflecties op ownership als ontwerpbenadering en de toegevoegde waarde van media-makers bij stedelijke vraagstukken.

3.1 Data-commons: Van data naar situationeel handelen
Sensoren en netwerktechnologieën genereren grote hoeveelheden data over allerlei stedelijke processen. Hoe kunnen we die hulpbronnen op een zinvolle manier openen, ordenen en benutten voor het creëren van leefbare steden?

In de informatie- en organisatiewetenschappen bestaat een onderscheid tussen rauwe data, geordende informatie en toepasbare kennis (sommigen voegen als vierde stap wijsheid toe, als kritisch evaluerend vermogen). (Zie Ackoff, R. L. (1989). From data to wisdom: Presidential address to ISGSR, June 1988. Journal of Applied Systems Analysis, 16, 3-9; Raad voor Cultuur (2005). Mediawijsheid. De ontwikkeling van nieuw burgerschap. Den Haag: Raad voor Cultuur; Raad voor Cultuur (2008). Mediawijsheid in perspectief. Den Haag: Raad voor Cultuur.)

Dit geeft aan dat het simpelweg beschikbaar maken van grote hoeveelheden data alleen iets toevoegt wanneer het als informatie geordend wordt en mensen over de vaardigheden beschikken om die informatie toe te passen en het kritisch vermogen om zich hiertoe te verhouden.

Bovendien wijzen onderzoekers op het feit dat informatie en kennis niet op zich staan maar context-gebonden zijn, dat wil zeggen afhankelijk zijn van bepaalde momenten en plekken. (Zie De Cindio, F., Di Loreto, I., & Peraboni, C. (2009). Moments and Modes for Triggering Civic Participation at the Urban Level. In M. Foth (Ed.), Handbook of research on urban informatics: the practice and promise of the real-time city (pp. 97-113). Hershey, PA: Information Science Reference; Ma, L. (2010). Information as Discursive Construct.Proceedings of the American Society for Information Science and Technology, 47(1), 1-4; Dourish, P., & Bell, G. (2011). Divining a digital future: mess and mythology in ubiquitous computing. Cambridge, Mass.: MIT Press.)

Participatie, dat wil zeggen gezamenlijk handelen op basis van gedeelde informatie en kennis, ontstaat in specifieke situaties. Dat kunnen formele situaties zijn zoals verkiezingstijd, maar ook momenten waarop burgers geconfronteerd worden met kwesties waarvan zij menen dat het hun leven direct beïnvloedt. Meestal zijn dat tijdelijke protesten tegen een voorgenomen besluit. Kunnen nieuwe media ook een rol spelen in het formeren en coördineren van duurzame vormen van eigenaarschap rond bepaalde onderwerpen?

De uitdaging van ontwerpen voor ownership is om informatie en kennis te verbinden met specifieke situaties en momenten (Van Heeswijk’s “momenten van aangrijping”) waardoor mensen kunnen participeren, en deze situaties tot grotere verhalen te smeden waarmee een langdurig gevoel van eigenaarschap kan ontstaan.

Het simpelweg openen van data zet mensen nog niet aan tot actie. Naast datavisualisatie zijn ontwerp-interventies nodig die mensen aansporen en autoriseren om te kunnen handelen (Zie Bratton, B. H., & Jeremijenko, N. (2010). Situated Technologies Pamphlets 3: Suspicious Images, Latent Interfaces. http://archleague.org/PDFs/ST3-SituatedAdvocacy.pdf (p. 29). In alle besproken projecten is er sprake van fysieke bijeenkomsten en langdurige betrokkenheid van de ontwerpers/makers, waarbij zij veeleer als facilitator optreden in plaats van als leider.

Co-creatie en DIY Urbanism: Van free-riding naar reciprociteit
Hoe kunnen burgers met behulp van nieuwe mediatechnologieën optreden als medeontwerper van hun eigen leefomgeving? Hoe kunnen principes van online cultuur zoals crowdsourcing en co-creatie getransponeerd worden naar het organiseren en beheren van de stedelijke commons?

Volgens stadssocioloog Saskia Sassen raken burgers meer betrokken bij complexe stedelijke processen wanneer de achterliggende technologieën en infrastructuren zichtbaar gemaakt worden

Het beheren van de commons is bekend lastig vanwege het free rider probleem. Rationele individuen handelen vaak niet in overeenstemming met gedeelde belangen (Tegenover het idee van de burger als rationele keuzemaker staat het besef dat mensen vaak niet de beste optie kiezen of simpelweg geen tijd of zin hebben om te kiezen.

Hierop is het ‘nudging’ principe gebaseerd, een ‘benevolent paternalisme’ waarbij mensen van tevoren de meest optimale keuze krijgen aangereikt, zonder hun vrijheid om te kiezen voor alternatieven op te offeren. (Zie: Thaler, R. H., & Sunstein, C. R. (2009). Nudge: improving decisions about health, wealth, and happiness (Rev. and expanded ed.). New York: Penguin Books.). Zeker in steden, met hun hoge mate van anonimiteit en diversiteit, is het gemakkelijk om je te onttrekken aan collectieve inspanningen. Als iemand anders het gemeenschappelijke trapportaal of plantsoen schoonhoudt waarom zou jij het dan nog doen?

Uit onderzoek blijkt dat het zichtbaar maken van individuele bijdragen aan het grotere geheel een voorwaarde is voor succesvol beheer van de commons (Zie Ostrom, E. (1990). Governing the commons: the evolution of institutions for collective action. Cambridge [England] ; New York: Cambridge University Press, p. 6.).

Wanneer deze informatie voor anderen zichtbaar is, kan vertrouwen en wederkerigheid ontstaan. Het visualiseren van onzichtbare processen en complexe relaties is een kracht bij uitstek van nieuwe media-toepassingen. Denk aan datavisualisaties, of het mappen van sociale netwerken.

Volgens stadssocioloog Saskia Sassen raken burgers meer betrokken bij complexe stedelijke processen wanneer de achterliggende technologieën en infrastructuren zichtbaar gemaakt worden. Dit geldt voor fysieke infrastructuren en voor softwarematige processen. “Al onze gecomputeriseerde systemen zouden transparant moeten zijn. Dan zou de stad letterlijk een publiek gedeeld domein worden” (Zie Sassen, S. (2011). Talking back to your intelligent city. http://whatmatters.mckinseydigital.com/cities/talking-back-to-your-intelligent-city).

Een andere kracht van nieuwe media is het protocolleren van reciprociteit, zowel technisch als sociaal. Denk aan peer-to-peer netwerken zoals Bittorrent waarbij downloaders tegelijkertijd moeten uploaden, draadloze community netwerken zoals Fon gebaseerd op principes van gelijk delen, en online forums en wiki’s waarbij actieve deelnemers worden beloond. Kunnen we deze principes vertalen en toepassen in interventies voor de stedelijke leefomgeving?

Vanuit ownership als ontwerpbenadering suggereren we interventies die de bijdragen van individuen aan gedeelde belangen zichtbaar maken en reciprociteit inbouwen. Dit is precair. Immers, de aantrekkingskracht van de stad voor veel (nieuwe) stedelingen is juist het ontsnappen aan parochiale sociale controle.

Ontwerpen voor ownership is niet alleen een technologische uitdaging (welk medium is het meest geschikt) maar ook procesmatig. Hoe kun je het proces zo vormgeven dat participatie van stakeholders niet afgedwongen wordt met simplistische beloningsmechanismes maar vanuit een intrinsiek gemotiveerd commitment?

Van participatie en communities naar genetwerkte publieken
Hoe kunnen nieuwe stedelijke publieken ontstaan rond gemeenschappelijke belangen? Dit betekent een verschuiving van een representatieve democratie die de belangen van vastomschreven groepen en achterbannen behartigt naar een situationele ‘issue politiek’ die niet alleen voor maar ook door burgers bedreven wordt. Burgerschap gaat daarbij verder dan een actieve kritische rol als consument (‘kiezen door kopen’) (Zie Camponeschi, C. (2010). The Enabling City: Place-Based Creative Problem-Solving and the Power of the Everyday. http://enablingcity.com/wp-content/uploads/2010/10/the_enabling_city2010_LQ.pdf (p. 66); De Cindio, F., Di Loreto, I., & Peraboni, C. (2009). Moments and Modes for Triggering Civic Participation at the Urban Level. In M. Foth (Ed.), Handbook of research on urban informatics: the practice and promise of the real-time city (pp. 97-113). Hershey, PA: Information Science Reference).

Stedelingen betrekken bij hun leefomgeving en elkaar is zoals gezegd geen nieuw thema. Bestaande manieren van aanpak zijn grofweg te verdelen in een top-down participatie-model en een bottom-up community-model. In het participatie-model initiëren instituties projecten waaraan burgers kunnen meedoen. Het community-model vertrekt vanuit het idee van homogene groepen mensen die kernaspecten van hun leven met elkaar delen.

Overeenkomsten in plaats van verschillen staan hierin centraal. De vraag is of dit parochiale model past bij de huidige stedelijke samenlevingen gekenmerkt door heterogeniteit. Sommige kwesties zijn dermate complex dat er noch eensgezindheid is over de definitie van het probleem zelf noch over de mogelijke oplossing. Een benadering van stedelijke issues vanuit ownership streeft niet naar eensgezindheid maar opent ruimte voor het vormen van eigen opinies en het articuleren van meningsverschillen.

Maar waar ligt de grens tussen het inzetten van ICTs voor het behartigen van het algemene goed en de belangen van specifieke partijen? Wanneer vervallen burgerinitiatieven rond issues in NIMBY-isme (“Not In My BackYard”)? Ontstaan zo nieuwe ‘gated communities’ van gelijkgestemden die zich verenigen rond hun eigen belangen en zich afsluiten voor anderen?

We illustreren dit met een voorbeeld. De meettechnologie van Geluidsnet.nl wordt ingezet om geluidsoverlast van houseparties in de buurt mee in kaart te brengen Dit verhaal komt van René Post tijdens de sessie EcoMap Lab op PICNIC 2009 (Zie http://archive.picnicnetwork.org/page/52631). Hierdoor kunnen bewoners een rechtmatig beroep doen op gemeentelijke verordeningen en wettelijke bepalingen met gekwantificeerd bewijs in handen.

3983
Geluidsnet.nl (foto: screenshot) is een project waarbij bewoners rond verschillende vliegvelden in Nederland zelf geluidsmetingen verrichten met behulp van goedkope technologieën. De verschillende metingen worden verzameld op een kaart en geven zo een beeld van het geluidsniveau rond de luchthavens. De meetresultaten kunnen weer een rol spelen in het debat of bij campagnes om de overlast terug te dringen.

Tegelijkertijd kenmerkt stedelijk leven zich door een zekere frictie tussen bewoners en groepen. Het ideaal van publiek leven bestaat bij de gratie van tolerantie voor verschillen (Zie bijvoorbeeld het nog immer actuele The death and life of great American cities (1992) van Jane Jacobs uit 1961, waarin zij de stad als een complex organisme beschrijft waarbij verschillende mensen uiteenlopende rollen vervullen).

Er zou een faire en dynamische balans van belangen moeten zijn, waarbij op sommige momenten de ene groep voordeel heeft en op andere momenten de andere groep. De ownership-benadering richt zich op de onderliggende vraag: van wie is die buurt? Kan er een dialoog tussen verschillende groepen ontstaan rond zo’n specifieke kwestie als een houseparty in een woonwijk, met ruimte voor conflicterende standpunten?

Christian Nold en Rob van Kranenburg stellen een reeks “sociabiliteit-standaarden” voor die een publieke discussie mogelijk maken, bijvoorbeeld rond milieukwesties. Zij pleiten voor systemen die face-to-face contact bevorderen, wederzijdse verantwoordelijkheid opbouwen en conflict stimuleren (Zie Nold, C., & Van Kranenburg, R. (2011). Situated Technologies Pamphlets 8: The Internet of People for a Post-Oil World. http://archleague.org/PDFs/AL_SitTech8_PDF.pdf (p. 53).

Zo ontstaan netwerken van publieken rond specifieke issues zonder dat interne verschillen opgeheven worden. Een praktische uitwerking hiervan zou een spelsituatie kunnen zijn: een veilige ruimte voor beheerst conflict en teamplay. (Een voorbeeld is het project PlayReal, een augmented reality game gericht op jongeren tussen 10-16 jaar. PlayReal maakt een koppeling tussen online sociale netwerken en offline spelopdrachten die jongeren de vaardigheden bijbrengen om lokale oplossingen te verzinnen voor grote maatschappelijke kwesties. Zie http://www.playreal.org.)

3984
Pachube Diagram (foto: Pachube.com). Pachube.com is een open platform dat gebruikt kan worden om verschillende datastromen (zoals de resultaten van geluidsmetingen) te publiceren, te beheren, te visualiseren, uit te wisselen, of te koppelen aan allerlei andere software-applicaties of fysieke installaties. Pachube kan zo gebruikt worden om een infrastructuur op te zetten om gezamenlijk een project te beheren. Pachube kan ook worden ingezet om data bijeen te brengen en inzichtelijk te maken (bijvoorbeeld over luchtkwaliteit of geluidsoverlast) om zo een publiek bij een specifiek issue te betrekken.

3.4 Tot slot: van verantwoordelijkheden afwentelen naar mutualisme
Dit onderzoek naar ownership past in een breder plaatje van enerzijds de opkomst van de mondige burger en anderzijds de terugtredende overheid die niet langer generieke diensten aanbiedt maar specifiek maatwerk levert op vragen vanuit de samenleving.

Een oppervlakkige blik op ownership zou de impressie kunnen wekken dat het een neoliberale ethiek versterkt van eigen verantwoordelijkheid nemen en voor je eigen belangen opkomen. Bijvoorbeeld, steden als New York en Boston ‘crowdsourcen’ het opsporen van gaten in de weg middels een applicatie op de mobiele telefoon van automobilisten.

De app registreert plotselinge schokken met de ingebouwde accelerometer en geeft via GPS-positiebepaling en de internetverbinding de precieze locatie door aan de overheid. (Zie http://thedailypothole.tumblr.com. New York claimt hiermee 27% meer gaten te hebben gerepareerd in 2011 dan in 2010.) Ook in het geval van Verbeterdebuurt nemen burgers een dergelijke signalerende taak over van de overheid.

Sommige critici stellen dan ook dat (lokale) overheden de ontwikkelingen en retoriek van ‘crowdsourcing’ - al dan niet in combinatie met het ‘big society’ beleidsconcept, gemunt door de conservatieve partij in de UK - gebruiken om hun eigen verantwoordelijkheden bij anderen neer te leggen, bezuinigingen mooi te verpakken en beslissingen te legitimeren.

Toch is deze kritiek ons inziens niet helemaal terecht (In een recent rapport wordt dit verschijnsel ‘offloading’ (afwentelen) genoemd. Zie: IFTF (2010). A Planet of Civic Laboratories: the future of cities, information, and inclusion. http://iftf.me/public/SR-1352_Rockefeller_Map_reader.pdf. In dezelfde trant spreekt architectuurcriticus Markus Miessen in The Nightmare of Participation (2010, Berlin: Sternberg Press) over “pseudo-participatie” (p. 14). Politici en overheden overgieten participatie met een nostalgisch sausje van inclusiviteit, democratische besluitvorming en solidariteit om hun eigen verantwoordelijkheden af te wentelen. Tegenover het consensusmodel pleit Miessen juist voor individuen die zich opstellen als ongenode buitenstaanders en het conflict opzoeken. Meer over ‘big society’ en bijbehorende beleidsprioriteiten zoals het openen van overheidsdata en versterken van lokale participatie op: http://en.wikipedia.org/wiki/Big_Society).

Video: Rotterdamopendata.org initiatief van de Gemeente Rotterdam, de Hogeschool Rotterdam en het Rotterdamse bedrijfsleven om data ter beschikking te stellen: ‘Omdat we geloven dat dit bijdraagt aan de vrijheid van Rotterdammers om informatie te krijgen om keuzen te maken, omdat het de verbondenheid die Rotterdammers met de stad en met elkaar voelen versterkt en omdat het hen in staat stelt beter te kunnen meebouwen aan de stad waarin we leven.’

Een van de kernvragen uit dit onderzoek is hoe de opkomst van nieuwe mediatechnologieën bestaande verhoudingen tussen belanghebbenden herschikt en een actievere rol voor burgers mogelijk maakt. Het in deze studie gemaakte onderscheid tussen res communis en res publica maakt het mogelijk om te onderhandelen over grenzen tussen zaken die wel en niet door burgers en overheden gedaan moeten worden. Deze grenzen van eigenaarschap zijn niet in steen gebeiteld maar dynamisch. Rond dit soort controverses kunnen nieuwe collectieven ontstaan.

Juist door deze onderhandelingen over wie welke verantwoordelijkheden heeft, komt eigenaarschap tot stand. De benadering vanuit ownership wijst erop dat we het onderscheid niet moeten opheffen (burgers en overheid gelijk!). Volgens het eerder genoemde principe van mutualisme zorgt een ongelijke maar gelijkwaardige rol ervoor dat diverse belanghebbenden elkaars sterke kanten kunnen benutten. In complexe stedelijke samenlevingen maken onderlinge verschillen onze gedeelde belangen sterker.

Dankwoord
Voor deze studie hebben wij gesproken met René Paré, Jeanne van Heeswijk, Carl Lens, Diana Krabbendam, Martijn van Tol, Anneke Wiering, Martine Brinkhuis, David van Traa, en Katalin Gallyas. Wij danken hen hartelijk voor hun ideeën en bijdragen.

Verder lezen
http://www.socialbysocial.com
http://engagingcities.com
http://www.planningtoolexchange.org
http://enablingcity.com

Tags

Facebook comments